Anglican Chant
Inleiding
De Anglican Chant als uitvoeringswijze van onberijmde psalmen en andere Bijbelse of liturgische teksten heeft zich ontwikkeld uit de traditionele reciteerformules die de Gregoriaanse zang kent. In de vijftiende eeuw werden deze al geharmoniseerd, met de bedoeling dat in de psalmen van de vespers, de avonddienst, meerstemmig gezongen verzen de eenstemmige zouden afwisselen.
Josquin des Prés (ca. 1440-1521) zette bijvoorbeeld de reciteerformule voor de achtste (hypomixolydische) modus of kerktoonsoort, zoals in zijn tijd gebruikelijk met de cantus firmus in de tenor:
Door met de muis te klikken op de afbeeldingen op deze pagina kunt u een muziekvoorbeeld activeren.
In de zestiende en zeventiende eeuw ging men hiermee door. De gregoriaanse reciteerformules, die in hun eenstemmige vorm al betrekkelijk eenvoudig zijn, werden nog verder gereduceerd, zoals in het onderstaande voorbeeld, afkomstig uit Frankrijk, waar men deze zettingen, die de cantus firmus nog steeds in de tenor hebben, faux-bourdons noemde, welke benaming wel dient te worden onderscheiden van de werkelijke faux-bourdonzettingen van de dertiende eeuw. Het zogenaamde initium, dat bestaat uit enkele noten die alleen aan het begin van het eerste vers van een psalm gezongen worden, is in de eenstemmige zetting tussen haken geplaatst en het komt in de driestemmige versie in het geheel niet meer voor, omdat de psalm altijd eenstemmig werd begonnen en pas voor het tweede vers de meerstemmige zetting werd gebruikt. Het voorbeeld geeft de vereenvoudiging van de psalmodieformule voor de tweede (hypodorische) modus weer.
Het patroon van deze faux-bourdonzetting is inderdaad zeer eenvoudig. Het eerste gedeelte van ieder halfvers wordt op één akkoord gereciteerd en voor de slotcadensen van het halve en het hele vers worden steeds vier akkoorden gebruikt. Precies zoals in het gregoriaans kan iedere tekst op deze en vergelijkbare formules worden gezongen, mits die tekst bij de einden van zinnen en zinsdelen aan enkele eisen voldoet, die samenhangen met de beklemtoningsregels van het Latijn. In de katholieke kerk in Frankrijk hebben dergelijke zettingen zich tot in de negentiende eeuw staande gehouden. Geïmproviseerde varianten ervan noemde men “chant sur le livre”: zang die uitgaat boven wat in de boeken geschreven staat.
Voorbeelden hiervan vindt u in de reconstructie van een vesperdienst volgens het brevier en het antiphonarium van het Franse bisdom Coutances aan het einde van de 18de eeuw. Deze uitgave kunt u via de pagina Franse brevieren inzien en downloaden.
Toen in de anglicaanse kerk het Latijn door het Engels werd vervangen, bleek dat Engelse teksten enigszins anders gestructureerde melodische formules behoefden, wanneer men ze op een natuurlijke wijze wilde kunnen reciteren. De anglicaanse kerk behield de psalmzang in de dagelijkse getijden, die vooral in de kathedralen plechtig en met meerstemmige koorzang werden gevierd. Voor het ochtend- en avondgebed verdeelde aartsbisschop Thomas Cranmer (1489-1556) het gehele psalmboek zodanig dat alle psalmen in principe eenmaal per maand aan de orde kwamen.
Bij een nog verder gaande stroomlijning van bijvoorbeeld de formule voor de eerste (dorische) modus kan, wanneer de melodie vierstemmig gezet wordt met de melodie in de sopraan, een geheel ontstaan dat de structuur heeft van ook thans nog gebruikelijke formules van de Anglican Chant:
Een enkelvoudige formule, die zich in principe over één psalmvers uitstrekt, is opgebouwd uit zeven geledingen, die te zamen tien akkoorden bevatten:
eerste vershelft: 1 reciteerakkoord
2 twee akkoorden ter voorbereiding van het slotakkoord
3 slotakkoord van het halfvers
tweede vershelft: 4 reciteerakkoord
5+6 tweemaal twee akkoorden ter voorbereiding van het slotakkoord
7 slotakkoord van het gehele vers
Uit deze enkelvoudige formules, aangeduid met de term single chant, ontwikkelden zich samengestelde, die double chant worden genoemd. Hiervoor moeten volgens hetzelfde grondpatroon, maar in het kader van een meer uitgewerkt melodieverloop, steeds twee psalmverzen bijeengenomen worden. Er zijn zelfs triple en quadruple chants gecomponeerd, maar deze bleven relatief zeldzaam. De meest voorkomende formule is double chant, wat ook voor dit boek geldt.
Vanaf het einde van de zeventiende eeuw werden voortdurend nieuwe formules gecomponeerd, wat een overvloed aan chants tot gevolg had. Sommige waren goed of zelfs zeer goed, maar andere waren meer te vergelijken met het spreekwoordelijke kaf onder het koren. Het verhaal gaat, dat Antonín Dvořák (1841-1904) bij zijn eerste bezoek aan Engeland in St Paul’s Cathedral een psalm hoorde zingen en vroeg: “Why do they sing such a bad tune over and over again?” Hoewel er in de twintigste eeuw een verscheidenheid aan uitstekende chants aan het repertoire is toegevoegd, is de Anglican Chant op zijn hoogtepunt te zien in de talrijke composities uit de late achttiende en de negentiende eeuw.
In wezen is elke chant een miniatuurcompositie, die juist door de compacte vorm van tien of twintig akkoorden bijzondere eisen stelt aan de kwaliteiten van de componist. Niet alleen moet een chant op zichzelf harmonisch en melodisch verantwoord zijn, maar ook moet het zodanig zijn dat het de herhaling tijdens de psalmzang kan verduren. De zwakte van een twijfelachtige formule komt meer tot uiting naarmate deze bij herhaling wordt gehoord. Bovendien is de combinatie van de psalmtekst met een specifieke chant een zaak die eveneens “nauw luistert”.
Hoewel de chants door hun gelijke structuur in principe onderling uitwisselbaar zijn, waardoor het mogelijk is vrijwel iedere tekst op een van de melodieën te zingen, hebben ze alle hun karakter, dat niet zonder meer bij elke tekst past.
Algemene regels
De regels die men bij het zingen van de chants in acht dient te nemen, zijn betrekkelijk eenvoudig. De tekst moet duidelijk en op een natuurlijke wijze worden uitgesproken en de duur van elke noot wordt bepaald door de woorden die gezongen worden. Het is zeer aan te bevelen, dat de cantor of dirigent het koor eerst één of meer keren gezamenlijk de tekst van de hele psalm hardop laat uitspreken om pas daarna de psalm te laten zingen, zodat het spraakritme dat wat gezongen wordt geheel kan bepalen.
De staande strepen in de tekst corresponderen met de “maatstrepen” in de melodieformule. In werkelijkheid zijn dit geen maatstrepen, want de formule wordt niet volgens een maatsysteem voorgedragen, maar richt zich geheel naar het ritme van de tekst. De strepen vervullen de functie van oriënteringsstreepjes, die aangeven bij welke lettergreep welk onderdeel van de cadensformule wordt ingezet.
Het eerste gedeelte van elke tekstregel, tot aan het eerste streepje, wordt gezongen op de eerste hele noot van de formule. Na de eerste streep verdeelt men de noten van de tweede “maat” over de woorden die men vervolgens aantreft tot aan de volgende streep.
Wanneer er één lettergreep tussen beide strepen staat, worden de twee noten hierop gezongen. Zij zijn in de formule wel met halve noten weergegeven, maar dit is geen enkele indicatie voor hun duur; integendeel, zij worden in het algemeen vrij snel achter elkaar gezongen met de nadruk op de eerste. Staan er twee lettergrepen in een “maat”, dan worden deze uiteraard op de twee daarin voorkomende noten gezongen. Wanneer tussen twee oriënteringsstrepen drie of meer lettergrepen voorkomen, dan wordt de eerste noot zo vaak herhaald als nodig is en de laatste lettergreep pas op de laatste noot gezongen.
Het onderstaande voorbeeld, ontleend aan Psalm 1, dient ter verduidelijking van het een en ander. De formule, die voor iedere psalm verschillend is, heeft in dit geval de vorm:
De tekst van de eerste “strofe” van Psalm 1 wordt als volgt weergegeven:
Zalig hij | die niet | ingaat
op | wat hem de | bozen | raden,
die daar niet | staat waar | zondaars gaan,
noch | samen- | zit met | spotters …
Wanneer één lettergreep tussen twee maatstrepen voorkomt, worden de twee noten van de maat op deze lettergreep gezongen. Als er drie of meer lettergrepen in één maat voorkomen, worden deze zodanig over de beide noten verdeeld dat pas bij de laatste lettergreep wordt overgegaan naar het tweede akkoord.
Soms moet een verdeling van drie of meer lettergrepen over twee noten anders geschieden, wanneer dit door de tekst en de betekenis daarvan geëist word. In dat geval verschijnt dan in de tekst een speciaal teken, meestal een hoger geplaatste punt, waarmee wordt aangegeven wanneer de akoordovergang plaats vindt.
In verscheidene psalmen vindt men, ofschoon er een double chant staat aangegeven, tweeregelige strofen. Meestal staat hierbij dan een aanwijzing, die inhoudt dat de tweede helft van de reciteerformule wordt herhaald.
Voor de praktijk van de Anglican Chant is afwisseling van bijzonder belang. Dat blijkt al uit de traditionele opstelling van de koren in veel anglicaanse kerkgebouwen, niet alleen in grote kathedralen, maar ook in kleinere kerken. De zangers bevinden zich aan beide zijden van de “chancel” in de koorstoelen, waar ook de geestelijkheid een plaats heeft. De beide, alternerend zingende helften van het koor worden Decani en Cantoris genoemd naar de zetel van de deken van het kapittel, vanuit het schip van de kerk gezien aan de rechterkant, respectievelijk het gestoelte van de cantor aan de linkerzijde.
Deze koorhelften nemen afwisselend delen van de psalm of van het canticum voor hun rekening. Meestal worden bij een double chant de eerste en tweede “strofe” door beide samen gezongen, waarna de Decani-zijde de derde zingt, Cantoris de vierde enzovoorts. Het laatste vers, of, wanneer men hiermee wil besluiten, de doxologie Gloria Patri, die eigenlijk van de tekst geen deel uitmaakt maar in getijdenvieringen doorgaans wordt toegevoegd, wordt dan weer door de beide helften samen gezongen.
Ook kan men een alternerende beweging in de koorzang verkrijgen door Decani het eerste deel van een double chant te laten zingen en Cantoris het tweede, waardoor het effect van een soort vraag- en antwoordspel wordt bereikt. De structuur van de tekst van de psalm moet bij de verdeling van de verzen over de koorhelften steeds bijzondere aandacht hebben.
Het is mogelijk maar niet eenvoudig om een gemeente in het reciteren van een psalm te betrekken. Dit vergt enige oefening, waarbij de cantor steeds zal moeten waken voor het handhaven van de vrije ritmiek, wat moeilijker zal blijken te zijn naarmate de groep van uitvoerenden groter wordt. Voor een massale gemeente is Anglican Chant meestal minder geschikt; in dat geval zijn er voor de keuze van een psalm alternatieven, bijvoorbeeld in de vorm van een berijming. Men dient zich echter te hoeden voor een onverantwoorde vermenging van stijlen en genres. Het is in de praktijk meermalen gebleken dat de Anglican Chant zich niet altijd even goed met bijvoorbeeld het Geneefse psalter verdraagt, ofschoon er pogingen zijn ondernomen om melodisch materiaal hieruit in formules te incorporeren die volgens de principes van Anglican Chant zijn gecomponeerd.
De eenvoudigste vorm van psalmzang met een gemeente is, de beide koorhelften samen de eerste “strofe” te laten zingen, vervolgens de gemeente de sopraanpartij (die in dat geval onvermijdelijk geoctaveerd wordt) te laten uitvoeren terwijl de beide koorhelften de vierstemmige zetting blijven zingen, en daarna de psalm verder in een zinvolle afwisseling onder de koorhelften, het volle koor en de gemeente te verdelen. Ook hier zullen de structuur en de inhoud van de tekst doorslaggevend moeten zijn.
De deelname van de gemeente aan de psalmzang toont evenwel de zwakke zijde van de Anglican Chant, hetgeen hier niet mag worden verzwegen. Het tot op de huidige dag onopgeloste probleem bij dit genre is, dat verzen van verschillende lengte en vrijritmische structuur worden gezongen op muzikale formules die de zanger het gevoel geven dat het gaat om opeenvolgingen van akkoorden in een strikt ritme. De klassieke muziek en de daarin voorkomende akkoordpatronen wekken immers bij de toehoorder en de uitvoerder de associatie met een welomschreven maatsysteem en daardoor ontstaat steeds de verleiding de voordracht van de tekst naar de fictieve maten te richten in plaats van naar het natuurlijke spraakritme. Bij het instuderen van de psalmen en cantica zullen dirigenten en koren steeds hierop stuiten, hetgeen eerder een uitdaging dan een probleem vormt, maar wanneer een koor deze moeilijkheid overwonnen heeft, ondervindt het deze bij deelname van een gemeente aan de zang vaak opnieuw.
Vooral korte psalmverzen brengen de uitvoerenden spoedig in de verleiding om de chants op te vatten als melodieën die alla breve genoteerd staan, wat formeel ook zo is, maar wat in dit geval een geheel andere betekenis heeft.
Instrumentale begeleiding
Het orgel is als begeleidingsinstrument de natuurlijke metgezel van de Anglican Chant. Om zich geheel te kunnen concentreren op de tekst en de plaatsing daarvan wordt de organist verondersteld zich de formule geheel eigen te maken. Een muzikale, creatieve en deskundige organist kan door een verstandig gebruik van de registers van zijn of haar instrument veel toevoegen aan de interpretatie van de psalm en de sfeer die deze oproept. Begeleidingen mogen echter nooit op de voorgrond treden. Niettemin kunnen, mits deze verantwoord worden toegepast, incidentele toevoeging van bijvoorbeeld een bovenstem en variaties in de tessituur van de begeleiding (bijvoorbeeld weglating of toevoeging van pedaalspel) een goede uitwerking hebben.
Bijzondere effecten kunnen worden bereikt door nu en dan één of meer verzen eenstemmig of onbegeleid te laten zingen, hetgeen in sommige chants zelfs verondersteld wordt.
Voor- en tussenspelen horen niet tot de normale praktijk, ook niet bij lange psalmen, waarvoor twee of meer chants staan aangegeven. De organist behoeft geen modulaties te improviseren, wat afbreuk zou doen aan het verrassingseffect dat door een wisseling van chant beoogd wordt.
Aanwijzingen voor verdeling van de psalmverzen over koorhelften en dynamische tekens komen soms voor, maar meestal zijn er geen handreikingen voor registratie en gebruik van meer klavieren in de uitgaven opgenomen. De finesses in de uitvoering van de psalmen en cantica worden aan dirigent en organist overgelaten. Hun onderlinge samenwerking en hun contact met het koor en eventueel de gemeente zijn doorslaggevende factoren bij de realisering van de Anglican Chant.
naar de chants uit Koenraad Ouwens, Het Boek der Psalmen, Sliedrecht 2000