| | | | | | | | |
Psalm 26
1 Van David.
Doe Gij, Heer, over mij een uitspraak: was niet in onschuld mijn wandel? Op de Heer heb ik vertrouwd en daarbij nooit getwijfeld.
2 Doorzoek mij maar, Heer, beproef mij, doorgrond mijn binnenste, mijn diepste gedachten:
3 steeds heb ik uw trouw voor ogen, ik houd mij op het pad van uw waarheid.
4 Ik zit niet met bedriegers samen, met huichelaars mijd ik elke omgang,
5 het gezelschap der bozen haat ik, ik houd mij niet op met goddelozen.
6 Ik was mij de handen in onschuld, zo ga ik, Heer, rond uw altaar
7 met in mijn mond een loflied dat zingt van al uw wondere daden.
8 Hoe is mij, Heer, uw woonplaats dierbaar, de stede waar uw glorie zetelt!
9 Werp mijn ziel niet weg met de zondaars, noch mijn leven met hen die bloed vergieten,
10 — de misdaad bevlekt hun handen, hun rechterhand is vol geschenken.
11 Ik echter ga mijn weg in onschuld, verlos mij en wees mij genadig.
12 Mijn voet staat vast op vlakke bodem. In de samenkomsten, Heer, laat mij U mogen prijzen.
terug naar de index van de Souterliedekens
|
|
| | | | Koenraad Ouwens
|
info@koenraadouwens.com | | | | |
|
| |