| | | | | | | | |
Psalm 61
1 Voor de koorleider. Bij snarenspel. Van David.
2 Hoor toch, o God, naar mijn smeken, schenk aan mijn bidden aandacht.
3 Ik roep U van daar waar het land zijn grens heeft, waar ik mij van binnen beangst voel:
“Leid Gij mij op een rots naar boven; anders zou die mij te hoog zijn.”
4 Want Gij waart mij altijd een toevlucht, een toren, tot schuts voor de vijand.
5 Laat in uw tent mij bestendig vertoeven, schuilen, onder uw wieken geborgen. sela
6 Gij, God, Gij hebt toch verstaan mijn geloften, aan wie vrezen uw Naam gaaft Gij wat zij wensten.
7 Voeg dagen toe aan ’s konings dagen, alle geslachten omspannend mogen zijn jaren duren.
8 Moge hij altoos voor Gods Aanschijn tronen, beschik Gij genade en trouw, dat zij hem behoeden;
9 dan wil ik uw Naam door de tijden bezingen en zo dag aan dag mijn geloften volbrengen.
10 Heel het mensdom, vervuld met ontzag, gewaagt van wat God teweegbracht, in het besef dat Hij dit gedaan heeft.
11 Wie rechtvaardig is vindt bij de Heer vreugd en toevlucht; zij mogen zich beroemen die oprecht van hart zijn.
terug naar de index van de Souterliedekens
|
|
| | | | Koenraad Ouwens
|
info@koenraadouwens.com | | | | |
|
| |