| | | | | | | | |
Psalm 141
1 Een psalm van David.
Heer, ik roep tot U, kom mij haastig helpen, geef aandacht aan mijn roep, die tot U gericht is.
2 Laat mijn bidden, wierook gelijk, tot voor uw Aanschijn komen, het heffen van mijn handen zij een avondoffer.
3 Heer, stel aan mijn mond een wachter, bewaak de deur van mijn lippen;
4 neig mij het hart niet naar kwade zaken, tot het doen van slechte daden.
Wat lieden aangaat die onrecht plegen, laat mij niet van hun onthaal genieten!
5 Mij mag slaan een gerechte, kastijden een vrome, maar op mijn hoofd komt geen olie van slechtaards!
Doch mijn gebed blijft stijgen, hoe verkeerd hun handel ook zijn mag;
6 slaat men langs de rotsen wie hun pleit voert te pletter, woorden, hun ten gunste zal men van mij slechts horen.
7 Zoals men vanéénrijt de grond bij het ploegen, zó ligt straks ons gebeente verstrooid waar de mond is van ’t rijk van de doden.
8 Maar op U, Heer God, zijn mijn ogen, bij U kom ik schuilen, pleng mijn bestaan niet!
9 Bewaar mij voor de strik die mij wordt gespannen, voor het net van wie onrecht bedrijven;
10 laat de slechtaards maar vallen in hun eigen kuilen, allen bijeen, — maar laat mij ontkomen!
terug naar de index van de Souterliedekens
|
|
| | | | Koenraad Ouwens
|
info@koenraadouwens.com | | | | |
|
| |